Hij was oud. Heel erg oud. Onder zijn spierwitte haren gloeide een rood gezicht. Op zijn voorhoofd parelden zweetdruppels, die zich langs zijn neus een weg baanden tot in zijn enorme snor. De beide uiteinden van het gevaarte krulden echter niet meer omhoog, wat kennelijk de bedoeling was, maar werden omlaag getrokken door twee enorme ijspegels. Hij droeg muts noch handschoenen. Sterker nog: barrevoets baande hij zich een weg door de sneeuw.
"Koud hè?" zei Dik Huubke.
“Koud?” zei hij vol verbazing. “Jullie weten niet wat kou is. Het is bloedheet. Vroeger kon het pas vriezen. Toen hebben we echt afgezien.”
“Doelt u op de Elfstedentocht van 1963?” vroegen Little Marc en Dik Huubke eerbiedig in koor.
“Neen”, zei de man. “Op de tocht van 1812!”
Vol verbazing keken onze twee striphelden hem aan. “1812? Werd er toen ook al een Elfstedentocht gereden?”
En toen stak de hoogbejaarde van wal. De tocht der tochten was toen heel anders. Veel langer ook, vertelde hij. “We vertrokken uit Parijs met een deelnemersveld van maar liefst 691.500 man. Een deel te paard, maar het merendeel te voet.”
“Parijs? Te voet?” vroeg Little Marc.
“Hadden jullie dan geen schaatsen? Of moesten jullie veel klunen?”vroeg Dik Huubke.
“Ach, hadden we maar schaatsen gehad”, zei de man. “De eerste stempelpost stond in Basel. Maar daar hebben we nauwelijks de tijd genomen om op adem te komen. Wij marcheerden door. Eerst naar München en toen over Berlijn naar Warschau. We zijn de Memel overgestoken en daarna de Dnjepr. De bevoorrading was toen al grotendeels weggevallen, maar met scheurbuik en hongerklop ploeterden wij voort. Bij Smolensk en Borodino zijn bijna de helft van mijn makkers om het leven gekomen. Maar het zou nog erger worden. Veel erger!”
Little Marc en Dik Huubke konden hun oren nauwelijks geloven. Ze wilden zelf ook iets te berde brengen, maar de oude man was niet te stuiten.
“Na 82 dagen bereikten we Moskou. We hadden ons er veel van voorgesteld, maar de stad was verlaten. Iedereen was er weggetrokken en er was niets. Nog geen kruimeltje brood. En toen moesten we ook nog terug.”
“Wat is dit voor een raar verha ...” probeerde Dik Huubke, maar hij kwam er niet tussen.
“Het vroor die winter veertig graden. Overdag! ’s Nachts was het nog aanmerkelijk kouder. Iedereen leed aan vreselijke ziektes en we leefden op afgevroren ledematen en soms braadden we een lijk. Bij de Berenzina werden we volkomen in de pan gehakt. Het ijs was er meters dik. De Kozakken kleedden de weinige overlevenden tot op de blote huid uit en om hen zo in de sneeuwwoestijn achter te laten. Sindsdien heb ik nooit schoenen meer gedragen. Dat is niet nodig: congelatio permafrostose, mijn voeten ontdooien nooit meer. De moraal was totaal weggeslagen. Bijna iedereen die de kou overleefde, deserteerde. Behalve Napoleon zelf, bereikten slechts een paar honderd man de finish. Maar wat ben ik blij met mijn erekruisje. Poe, wat is het warm. Bah!”
2 opmerkingen:
het kan toch niet missen, het zal volgens mijzeker lukken gaan. een mooie periode van onzekerheid laten we achter ons, vanaf woensdag de 13e januari 2010 komt er een moiie peride van matige vorst die er voor gaat zorgen dat unox zijn 1000den mutsen weer uit kan gana delen aan de 1000den die enorm veel plezier beleven aan deze tocht der tochten.
Als al die feestgangers thuis blijven wordt de kans op de tocht een stuk groter. Laat ze allemaal naar Oeteldonk gaan!
Een reactie posten