zaterdag 27 november 2010
Rijmen op aanvraag
Een voorbeeld
Bij een cd, dvd of andersoortig album
Mijn fijn rijmpje neemt je in het ootje,
Hiphop jij maar lekker in je top-autootje,
Met op het dashboard een Kanye West-fotootje,
En wat meisjes in hun bijna blootje.
Hip!
Hop!
Een sprits en een kanootje.
Des-
Noods,
Een pil en een klein blowtje.
Dans
Niet!
Je weet het dat verkloot je!
Sint en Piet nemen een pepernootje,
Na de aankomst van hun cruisestoombootje,
Met voor ieder een gepast cadeautje
En ik trok jou, het was het kleinste strootje.
Hip!
Hop!
Een Piet in een maillootje.
Mu-
Ziek,
Speciaal voor een mallootje.
Drink
Niet!
Het wordt altijd zo’n zootje.
Hip!
Hop!
Die kutmuziek die dood(t) je.
Bah!
Vies!
Snot in je snotgootje.
Tui-
Ten!
Met tranen tot een slootje.
Boeoeoeoeoeoeoe!
Prijzen op aanvraag.
donderdag 18 november 2010
De Kleine Aarde
Heel, heel lang geleden, toen de wereld nog groot en onontgonnen was, gingen Dik Huubke, die toen nog lang niet zo dik was, en Little Marc, toen nog verrassend groot, voor het eerst samen op vakantie. Liften vonden ze een beetje link, maar met de door moeder zelf genaaide rugzakken, durfden ze wel een treinreis aan. Ze gingen naar Wales en voelden zich echte hippies op wereldreis. Eerst naar Vlissingen, dan met de boot naar Sheerness, en dan weer per trein naar Londen. Liverpool Station was een openbaring. Daar stopten de taxi’s op het perron, maar Little Marc en Dik Huubke namen er de bus naar een camping in London Hackney waar ze hun eerste avonturen beleefden.
Na een paar dagen London togen ze met hun Britrail Pass opnieuw naar het station. Met een wonderlijk snelle en gloednieuwe trein stoven ze westwaarts. Ze passeerden de doorgeroeste industrieel-archeologische velden rond Birmingham en bereikten al vroeg in de middag Shrewsbury. Daar stond het boemeltje klaar dat hen naar hun eindbestemming zou brengen: Llandovery, een onbeduidend marktplaatsje in het hartje van Wales, want dat had Dik Huubke wel een aardige omgeving geleken voor een stevige wandelvakantie.
De trein stond stil en bleef stilstaan. Onverstoorbare Engelsen zaten in alle rust de krant te lezen, maar toen de vertraging al bijna anderhalf uur was, kon Little Marc zich niet meer inhouden. In zijn beste Engels vroeg hij waarom de trein niet vertrok. Waarschijnlijk was de locomotief defect, kreeg hij te horen. Dat gebeurde bijna elke dag. Gewoon even wachten, dan kwam er vanzelf een reservelocomotief.
De middag was al lang voorbij toen de trein schokkend op gang kwam. Er kwam een conducteur langs om te vragen waar iedereen naar toe moest. Dan hoefde de trein op de overige stations niet te stoppen. Tenzij er iemand met een rode vlag stond te zwaaien natuurlijk, want dan waren er nieuwe passagiers. En afremmen moesten ze natuurlijk ook, dan konden ze uit de rijdende trein de post afgeven aan de stationsbeambte ter plaatse.
Het duurde en duurde maar. Het spoor meanderde in slakkengang door een steeds schemeriger landschap. Een aardige jongen uit dezelfde coupé vertelde dat hij ook op weg was naar Llandovery. Vrienden zouden hem ophalen bij de pub naast het station. Ze hadden een boerderijtje in de buurt. Waarschijnlijk konden Little Marc en Dik Huubke daar ook wel overnachten, want om in het donker naar de camping te gaan zoeken met een zware rugzak achterop, leek hem niet zo’n goed idee.
In de pub zaten oude mannetjes, die nauwelijks Engels bleken te praten. Ze meenden dat Little Marc en Dik Huubke uit Londen kwamen, want ze hadden zo’n merkwaardig accent. Zelf waren ze ook wel eens met de trein meegeweest. Naar Llandriddod Wells. Maar dat deden ze niet meer sinds de stoomtreinen waren opgedoekt. Die dieseltreinen waren niets waard. En toen bestelden ze weer een pint bier, die de barman uit grote kannen schonk die al een tijdje klaarstonden om het edele vocht op kamertemperatuur te krijgen. Dik Huubke en Little Marc hadden het reuze naar de zin al vonden ze het bier niet zo lekker en waren ze een beetje bang voor de ruwe bolsters. Vooral toen de plaatselijke rugbyclub binnenkwam. Een reus van een kerel kon in één slok een pint achterover slaan. Een ander demonstreerde hoe hij met zijn hoofd de zware steunblak rond de bar kon breken. Maar al gauw arriveerden de vrienden van de aardige reisgenoot: twee stoere jongens in spijkerpakken met baarden en een roodharige jonge vrouw met een wijde rok van India-katoen. Ja hoor. Ze konden wel mee. Het was alleen een beetje krap in hun gammele Eend-bestel.
Naast het rose boerderijtje aan een klein stuwmeer stond een oude vervallen molen. Er werd thee gezet en één van de jongens bouwde een enorme joint. Ze hadden hier vorig jaar een kleinschalig landbouwbedrijfje opgezet. Een paar schapen. Een geit. Kippen. Een macrobiologische moestuin. Daar hadden ze een cursus voor gevolgd. In Nederland. Of Dik Huubke en Little Marc wel eens gehoord hadden van het plaatsje Boxtel. Daar was een milieu-educatiecentrum waar ze de kneepjes van de ecologische lifestyle hadden geleerd. Ze waren nu bijna volledig selfsupporting.
Toen Little Marc en Dik Huubke een paar uur later op de graanzolder hun slaapzakken uitrolden, konden ze maar aan één ding denken: wat is de wereld toch klein.
Na een paar dagen London togen ze met hun Britrail Pass opnieuw naar het station. Met een wonderlijk snelle en gloednieuwe trein stoven ze westwaarts. Ze passeerden de doorgeroeste industrieel-archeologische velden rond Birmingham en bereikten al vroeg in de middag Shrewsbury. Daar stond het boemeltje klaar dat hen naar hun eindbestemming zou brengen: Llandovery, een onbeduidend marktplaatsje in het hartje van Wales, want dat had Dik Huubke wel een aardige omgeving geleken voor een stevige wandelvakantie.
De trein stond stil en bleef stilstaan. Onverstoorbare Engelsen zaten in alle rust de krant te lezen, maar toen de vertraging al bijna anderhalf uur was, kon Little Marc zich niet meer inhouden. In zijn beste Engels vroeg hij waarom de trein niet vertrok. Waarschijnlijk was de locomotief defect, kreeg hij te horen. Dat gebeurde bijna elke dag. Gewoon even wachten, dan kwam er vanzelf een reservelocomotief.
De middag was al lang voorbij toen de trein schokkend op gang kwam. Er kwam een conducteur langs om te vragen waar iedereen naar toe moest. Dan hoefde de trein op de overige stations niet te stoppen. Tenzij er iemand met een rode vlag stond te zwaaien natuurlijk, want dan waren er nieuwe passagiers. En afremmen moesten ze natuurlijk ook, dan konden ze uit de rijdende trein de post afgeven aan de stationsbeambte ter plaatse.
Het duurde en duurde maar. Het spoor meanderde in slakkengang door een steeds schemeriger landschap. Een aardige jongen uit dezelfde coupé vertelde dat hij ook op weg was naar Llandovery. Vrienden zouden hem ophalen bij de pub naast het station. Ze hadden een boerderijtje in de buurt. Waarschijnlijk konden Little Marc en Dik Huubke daar ook wel overnachten, want om in het donker naar de camping te gaan zoeken met een zware rugzak achterop, leek hem niet zo’n goed idee.
In de pub zaten oude mannetjes, die nauwelijks Engels bleken te praten. Ze meenden dat Little Marc en Dik Huubke uit Londen kwamen, want ze hadden zo’n merkwaardig accent. Zelf waren ze ook wel eens met de trein meegeweest. Naar Llandriddod Wells. Maar dat deden ze niet meer sinds de stoomtreinen waren opgedoekt. Die dieseltreinen waren niets waard. En toen bestelden ze weer een pint bier, die de barman uit grote kannen schonk die al een tijdje klaarstonden om het edele vocht op kamertemperatuur te krijgen. Dik Huubke en Little Marc hadden het reuze naar de zin al vonden ze het bier niet zo lekker en waren ze een beetje bang voor de ruwe bolsters. Vooral toen de plaatselijke rugbyclub binnenkwam. Een reus van een kerel kon in één slok een pint achterover slaan. Een ander demonstreerde hoe hij met zijn hoofd de zware steunblak rond de bar kon breken. Maar al gauw arriveerden de vrienden van de aardige reisgenoot: twee stoere jongens in spijkerpakken met baarden en een roodharige jonge vrouw met een wijde rok van India-katoen. Ja hoor. Ze konden wel mee. Het was alleen een beetje krap in hun gammele Eend-bestel.
Naast het rose boerderijtje aan een klein stuwmeer stond een oude vervallen molen. Er werd thee gezet en één van de jongens bouwde een enorme joint. Ze hadden hier vorig jaar een kleinschalig landbouwbedrijfje opgezet. Een paar schapen. Een geit. Kippen. Een macrobiologische moestuin. Daar hadden ze een cursus voor gevolgd. In Nederland. Of Dik Huubke en Little Marc wel eens gehoord hadden van het plaatsje Boxtel. Daar was een milieu-educatiecentrum waar ze de kneepjes van de ecologische lifestyle hadden geleerd. Ze waren nu bijna volledig selfsupporting.
Toen Little Marc en Dik Huubke een paar uur later op de graanzolder hun slaapzakken uitrolden, konden ze maar aan één ding denken: wat is de wereld toch klein.
donderdag 11 november 2010
Debuut
“Storm en regen, een buut kan ertegen!”
Paahpoeh!
“Maar het was toch bijna misgelopen, dames en heren Keistampers, want Little Marc was met zijn fragiele lijfje en sprookjesachtige vliesvleugeltjes bijna weggewaaid!”
Paahpoeh!
“Ja, jullie zien het goed. Wij zijn gepromoveerd tot elfjes. Dat moest wel, want engeltjes zijn we nooit geweest en zullen we ook nooit worden.”
Paahpoeh!
“En toch wilden we onze vleugels uitslaan. Al was het alleen maar om de zwaartekracht te overwinnen!”
Dik Huubke wrijft opzichtig over zijn enorme buik, terwijl het orkest nu al ten vierdemalen paahpoeht. De stemming zit er geweldig in. Het publiek slaat zich op de dijen tot de tranen over hun wangen biggelen, misschien van het lachen, misschien ook van de pijn.
“Hij hoeft niet bang te zijn dat hij wegwaait, maar ik geef het u te doen, met dit soort vleugeltjes door weer en wind. Als hij de zwaartekracht wil trotseren, heeft ie een raketmotor nodig en zelfs dan krijg je hem niet omhoog!”
paahpoeht Little Marc met ondersteuning van de kapel.
“Wisten jullie dat we eigenlijk met z’n vieren wilden komen? Wij zijn één elfenpaar, maar daar heb je niets aan. Zijn er misschien twee jonge dames in de zaal die zich bij ons aan willen sluiten?”
Little Marc kijkt hoopvol de zaal rond en zo waar, er komen twee Dansmariekes naar voren. Dik Huubke prikt de beide dames vlug twee vleugeltjes op de rug. En dan staan ze daar, hand in hand, keurig op een rij. Even is het doodstilin de zaal. Dan zegt Dik Huubke:
“Moet je nou eens kijken. Mooi hè! Twee elfen paren!”
Paahpoeh!
“Maar het was toch bijna misgelopen, dames en heren Keistampers, want Little Marc was met zijn fragiele lijfje en sprookjesachtige vliesvleugeltjes bijna weggewaaid!”
Paahpoeh!
“Ja, jullie zien het goed. Wij zijn gepromoveerd tot elfjes. Dat moest wel, want engeltjes zijn we nooit geweest en zullen we ook nooit worden.”
Paahpoeh!
“En toch wilden we onze vleugels uitslaan. Al was het alleen maar om de zwaartekracht te overwinnen!”
Dik Huubke wrijft opzichtig over zijn enorme buik, terwijl het orkest nu al ten vierdemalen paahpoeht. De stemming zit er geweldig in. Het publiek slaat zich op de dijen tot de tranen over hun wangen biggelen, misschien van het lachen, misschien ook van de pijn.
“Hij hoeft niet bang te zijn dat hij wegwaait, maar ik geef het u te doen, met dit soort vleugeltjes door weer en wind. Als hij de zwaartekracht wil trotseren, heeft ie een raketmotor nodig en zelfs dan krijg je hem niet omhoog!”
paahpoeht Little Marc met ondersteuning van de kapel.
“Wisten jullie dat we eigenlijk met z’n vieren wilden komen? Wij zijn één elfenpaar, maar daar heb je niets aan. Zijn er misschien twee jonge dames in de zaal die zich bij ons aan willen sluiten?”
Little Marc kijkt hoopvol de zaal rond en zo waar, er komen twee Dansmariekes naar voren. Dik Huubke prikt de beide dames vlug twee vleugeltjes op de rug. En dan staan ze daar, hand in hand, keurig op een rij. Even is het doodstilin de zaal. Dan zegt Dik Huubke:
“Moet je nou eens kijken. Mooi hè! Twee elfen paren!”
donderdag 4 november 2010
Herfstlook
Bij de DA-drogist is al sinds enkele weken de herfstlook weer binnen. We zijn er al eens langs geweest om ajuinen, prei en sjalotten in te slaan, maar die grap kon het keurige dametje met de zorgvuldige maquillage niet waarderen. "Herfstlook was een markettinggedachte", zei ze. Daar kon de keten in deze tijden van economische crisis niet omheen.
Mooi was ze wel. Een Balkan-typetje? Of misschien ergens uit het grensgebied van Hongarije en Roemenië? Ze was vast en zeker deze zomer nog in haar geboortetstreek op vakantie geweest. We kwamen er niet over uit, maar in elk geval kreeg ze alleen al bij de gedachte aan rode uien de tranen in haar ogen. En ze was al zo mager. Uiteraard werkte dat op onze dichterlijke gevoelens.
Het spook van de csardas in ’t Bükk-gebergte
is vreselijk vreselijk kwaad.
Het schreeuwt en het gilt op volle sterkte
als de klok twaalf slaat.
De gasten worden wakker
en springen uit hun bed,
als het spook van de czardas in ’t Bükk-gebergte
een luide keel op zet.
Aa, ie, oe, oo, oo!
Het spook dat krijst en gilt toch zo!
Ie, ee, oe, aa, aah!
Het zit ons achterna.
Het spook van de csardas is een vampier,
dus niet alleen een spook.
Hij drinkt mensenbloed en is heel gemeen,
maar hij haat de lucht van look.
De kok gebruikt bij ’t koken,
veel knoflook da’s gezond!
En net nu het spook weer rond wil spoken,
stinkt iedereen uit zijn mond.
Aa, ie, oe, oo, ooh!
Het spook dat baalt en brult toch zo!
Ie, ee, oe, aa, aah!
Maar 't spook dat laat ons gaan!
Behalve juffrouw DA,
Die schoonheid lust haast niets.
Alleen yoghurt, fruit en een blaadje sla,
ze eet niet eens sjaslieks.
Aa, ie, oe, oo, ooh!
Het meisje krijst en gilt toch zo!
Oei, ai, aah, ie, eeg!
De vampier zuigt haar leeg!
"Nou het lijk nog wegwerken", zei Dik Huubke lomp toen hij de laatste strofe had voltooid.
Daar wist Little Marc wel een oplossing voor!
Mooi was ze wel. Een Balkan-typetje? Of misschien ergens uit het grensgebied van Hongarije en Roemenië? Ze was vast en zeker deze zomer nog in haar geboortetstreek op vakantie geweest. We kwamen er niet over uit, maar in elk geval kreeg ze alleen al bij de gedachte aan rode uien de tranen in haar ogen. En ze was al zo mager. Uiteraard werkte dat op onze dichterlijke gevoelens.
Het spook van de csardas in ’t Bükk-gebergte
is vreselijk vreselijk kwaad.
Het schreeuwt en het gilt op volle sterkte
als de klok twaalf slaat.
De gasten worden wakker
en springen uit hun bed,
als het spook van de czardas in ’t Bükk-gebergte
een luide keel op zet.
Aa, ie, oe, oo, oo!
Het spook dat krijst en gilt toch zo!
Ie, ee, oe, aa, aah!
Het zit ons achterna.
Het spook van de csardas is een vampier,
dus niet alleen een spook.
Hij drinkt mensenbloed en is heel gemeen,
maar hij haat de lucht van look.
De kok gebruikt bij ’t koken,
veel knoflook da’s gezond!
En net nu het spook weer rond wil spoken,
stinkt iedereen uit zijn mond.
Aa, ie, oe, oo, ooh!
Het spook dat baalt en brult toch zo!
Ie, ee, oe, aa, aah!
Maar 't spook dat laat ons gaan!
Behalve juffrouw DA,
Die schoonheid lust haast niets.
Alleen yoghurt, fruit en een blaadje sla,
ze eet niet eens sjaslieks.
Aa, ie, oe, oo, ooh!
Het meisje krijst en gilt toch zo!
Oei, ai, aah, ie, eeg!
De vampier zuigt haar leeg!
"Nou het lijk nog wegwerken", zei Dik Huubke lomp toen hij de laatste strofe had voltooid.
Daar wist Little Marc wel een oplossing voor!
Abonneren op:
Posts (Atom)